Het gezegde is een begrip dat je kind waarschijnlijk op school tegenkomt bij het ontleden van zinnen. In het kort geeft het gezegde aan wat er met het onderwerp (wie of wat) gebeurt, of welke actie wordt uitgevoerd. Het bestaat uit alle werkwoorden van de zin.
Inleiding tot het Begrip
Simpel gezegd vertelt het gezegde hoe of wat het onderwerp doet of is. Er is altijd minstens één werkwoord betrokken. In een zin als “De kat loopt door de kamer” is “loopt” het gezegde.
Belangrijk om te onthouden:
- Het gezegde bevat alle werkwoorden in de zin.
- De persoonsvorm (pv) is onderdeel van het gezegde.
- Het gezegde vertelt wat er gebeurt of hoe het onderwerp is.
Voorbeeld
“De kat slaapt op de vensterbank.”
- Onderwerp: “de kat”
- Gezegde: “slaapt”
Het gezegde geeft hier aan wat de kat doet: “slaapt”.
Waarom het Belangrijk is
Het begrijpen van het gezegde is essentieel voor:
- Begrijpend lezen: Zo weten kinderen wie wat doet, of hoe het onderwerp is.
- Zinsontleding: Kinderen leren de structuur van zinnen beter doorzien.
- Heldere communicatie: Weten welk deel van de zin de “actie” bevat, helpt bij het schrijven van duidelijke zinnen.
Hoe het Werkt
- Vind de Persoonsvorm
Ga na welk werkwoord van tijd kan veranderen (tegenwoordig, verleden, toekomende tijd). - Zoek het Onderwerp
Vraag: Wie of wat voert de actie uit? - Verzamel alle Werkwoorden
Alle werkwoorden die in de zin voorkomen en gaan over de actie of toestand, horen bij het gezegde.
Werkwoordelijk of Naamwoordelijk Gezegde
Er zijn twee typen gezegdes:
-
Werkwoordelijk Gezegde (WWG)
- Bestaat uit alle werkwoorden die aangeven wat er gebeurt of gedaan wordt.
- Voorbeeld: “De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.” (Hier is “zijn aan het spelen” het werkwoordelijk gezegde.)
-
Naamwoordelijk Gezegde (NWG)
- Komt voor als er een koppelwerkwoord is (zoals “zijn,” “worden,” “blijven,” “heten,” “lijken,” of “schijnen”), plus een naamwoordelijk deel.
- Voorbeeld: “De hond is vrolijk.” (“is vrolijk” is dan het naamwoordelijk gezegde, want het vertelt hoe de hond is).
Tips voor Effectief Gebruik
- Oefenen in Stappen: Laat je kind zinnen lezen en vraag ze het gezegde te vinden. Begin met eenvoudige zinnen.
- Gebruik Favoriete Boeken: Pak zinnen uit strips of verhalen. Zo blijft het leuk.
- Varieer: Laat je kind dezelfde zin herschrijven met verschillende werkwoorden (“De kat rent door de kamer,” “De kat ligt op de vensterbank,” enz.).
Valkuilen of Veelgemaakte Fouten
- Verwarring met Lijdend Voorwerp of Andere Zinsdelen
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden, niet uit de voorwerpen of bijwoorden in de zin. - Vergeten Hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden zoals “hebben,” “zullen,” of “kunnen” maken ook deel uit van het gezegde. - Onjuist Onderscheid Tussen Werkwoordelijk en Naamwoordelijk Gezegde
Let op koppelwerkwoorden (zoals “zijn,” “worden”) die kunnen wijzen op een naamwoordelijk gezegde.
Samenvatting
Het gezegde is een van de belangrijkste bouwstenen in een zin, bestaande uit alle werkwoorden. Afhankelijk van de opbouw van de zin kan het werkwoordelijk of naamwoordelijk zijn. Door het gezegde te herkennen, leren kinderen beter de structuur van zinnen begrijpen, wat helpt bij zowel begrijpend lezen als goed schrijven. Oefen, wees alert op koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden, en ontdek hoe je kind steeds sneller en beter zinnen kan analyseren!